Slechts 8 procent van de thuiswonende ouderen geeft aan naar een verzorgingshuis te willen verhuizen als de zorgvraag toeneemt. Dat blijkt uit een recente peiling van de ouderenbond ANBO-PCOB, dat is afgenomen onder meer dan 3.500 Nederlanders van 65 jaar. Een opvallende uitkomst, zeker gezien het feit dat het kabinet juist weer nadenkt over het herintroduceren van verzorgingshuizen.
De cijfers laten zien dat ouderen vooral regie willen houden over hun leven. Als de gezondheid het toelaat, kiezen zij liever voor een zelfstandige woning met een vorm van ondersteuning. Denk aan een wooncomplex met een eigen voordeursleutel. Ouderen zijn niet op zoek naar een ‘bejaardentehuis’, maar naar een plek die voelt als thuis waar zij zelfstandig kunnen wonen én de hulp krijgen die ze nodig hebben. Een omgeving waarin privacy, autonomie en het zelf bepalen hoe de dag eruitziet, centraal staan.
Wat zegt dit over de toekomst van ouderenzorg?
De voorkeur van ouderen sluit naadloos aan op de visie achter Twentse Gemeenschapskracht: een samenleving waarin zorg niet alleen een verantwoordelijkheid is van professionals, maar ook van de gemeenschap. In plaats van terug te grijpen op klassieke zorgmodellen, is het tijd om verder te bouwen aan nieuwe vormen, met warme ontmoetingsplekken, collectieve woonvormen, dorpsondersteuners en voorzorgcirkels.
Deze initiatieven bieden precies wat ouderen nodig hebben: nabijheid, betrokkenheid en ondersteuning, zonder het verlies van autonomie.
Zorgzame buurten zijn de sleutel
De druk op de zorg zal de komende jaren alleen maar toenemen. Niet alleen neemt het aantal ouderen toe, het aantal beschikbare zorgprofessionals en mantelzorgers zal daarentegen dalen.
Twentse Gemeenschapskracht gelooft dat de oplossing ligt in het versterken van de sociale infrastructuur. Niet terug naar het verzorgingshuis, maar vooruit naar sterke gemeenschappen waarin mensen naar elkaar omkijken. Daar ligt (mede) een sleutel tot het behouden van kwaliteit van leven!
Bron: NRC Handelsblad, “Oudere mijdt verzorgingshuis liever”, door Ingmar Vriesema.